Doen je collega’s gezond? Grotere kans dat jij dat ook doet

Welke rol speelt de sociale werkomgeving (collega's en managers) bij het bevorderen van een gezonde leefstijl, het welzijn en de vitaliteit van medewerkers? Op die onderzoeksvraag promoveerde Anne van der Put deze week aan de Universiteit van Utrecht. Een van haar belangrijkste conclusies is dat vooral collega’s van belang zijn voor gezond gedrag, zowel op het werk als daarbuiten.

Het onderzoek van Van der Put maakte deel uit van een groter project van de Universiteit van Utrecht naar duurzame inzetbaarheid van medewerkers, opgestart in 2015, vertelt ze. “Een aantal collega’s was al bezig met bijvoorbeeld regelingen voor oudere medewerkers of verlofregelingen voor ouders, maar er zat nog niemand op het gebied gezondheid en vitaliteit. Daar ben ik toen in gesprongen.”

Van der Put zette vragenlijsten uit bij meer dan 250 organisaties in negen Europese landen: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Finland, Zweden, Spanje, Portugal, Hongarije en Bulgarije. “Een goede vertegenwoordiging van alle regio’s in Europa.” Bij alle organisaties vertelden de HR-managers over de organisatie zelf en over hun beleid. En in diverse teams zijn zowel managers als medewerkers ondervraagd over hun ervaringen met het bedrijf en hun leefstijlgewoontes. “Een hele klus, die wel mooie en uniek data heeft opgeleverd”, aldus Van der Put. 

Hoewel eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat gezondheidsbevordering op de werkvloer positieve effecten heeft op medewerkers en werkgevers, doet slechts 33 procent van alle medewerkers eraan mee. Van der Put: “Om erachter te komen waarom niet alle medewerkers gebruikmaken van het vitaliteitsaanbod op hun werk, is tot nu toe vooral gekeken naar individuele kenmerken van deze medewerkers, zoals hun leeftijd of intentie om gezond te leven. De sociale structuur blijkt echter net zo belangrijk te zijn.”

Invloed van collega’s

Zo heeft ze geconcludeerd dat medewerkers eerder meedoen aan gezondheidsactiviteiten als hun collega’s dat ook doen. “De werkvloer is een sociale omgeving waar mensen elkaars opvattingen en gedrag beïnvloeden. Ze brengen veel tijd met elkaar door en delen ervaringen. Als ze een andere collega iets zien doen - op welk leefstijlgebied dan ook - zijn ze eerder geneigd dat ook te gaan doen.” 

Het is Van der Put opgevallen dat de invloed van andere collega’s zelfs groter is dan de aanmoediging van leidinggevenden. “Natuurlijk moet de werkgever eerst mogelijkheden bieden op het gebied van vitaliteit, maar daarna bepaalt vooral het gedrag van de collega’s of iemand daar daadwerkelijk gebruik van maakt.” Ook als mensen thuiswerken en minder direct contact hebben met de collega’s op kantoor, speelt wat die collega’s doen een rol in de mate waarin ze openstaan voor gezondheidsbevordering die wordt aangeboden door hun werkgever. Daarnaast concludeert ze dat collega’s elkaar niet alleen stimuleren om tijdens het werk met vitaliteit aan de slag te gaan, maar ook daarbuiten. 

Overwerkcultuur

Uit haar onderzoek is ook gebleken dat organisaties met een overwerkcultuur mensen ervan weerhouden gebruik te maken van een vitaliteitsbeleid. “Het werk wordt daar zo belangrijk gemaakt dat medewerkers bijvoorbeeld niet even gaan wandelen tijdens hun lunchpauze, omdat ze bang zijn dat anderen dan denken dat ze niet hard genoeg werken.” Volgens Van der Put komt dit nog best vaak voor. “Je moet mensen natuurlijk wel in staat stellen gebruik te maken van je vitaliteitsbeleid, anders heeft het ook niet zoveel zin om het aan te bieden.”

Mensen die wat lager opgeleid zijn, maken gemiddeld sowieso minder gebruik van een vitaliteitsaanbod, stelt Van der Put naar aanleiding van haar onderzoek. Hoe dat komt is nog niet onderzocht, maar ze vermoedt dat dit deels te maken heeft met het type werk dat zij doen - “iemand die wisselende diensten heeft in een fabriek kan lastig meedoen met een sportklasje” - en dat het aanbod ook niet altijd aansluit op hun behoeftes. “Opvallend is dat die groep juist wel meer gebruikmaakte van het Preventief Medisch Onderzoek als dat werd aangeboden door de werkgever. Mogelijk wel pas op het moment dat ze al ergens last van hadden, in plaats van dat ze preventief bezig waren met hun gezondheid.”

Caption text

Dan nog één andere opvallende bevinding die Van der Put deed: groepen die geen gebruikmaken van het vitaliteitsaanbod bij hun werkgever, maar daarvan wel op de hoogte zijn, presteren doorgaans toch beter. “Alleen al het feit dat het aanbod er is, geeft ze het gevoel dat hun werkgever is begaan met hun welzijn. Dat kan ervoor zorgen dat ze beter hun best doen.” 

Aanbevelingen

Van der Put doet in haar proefschrift nog een aantal aanbevelingen. Zo raadt ze bedrijven aan om gebruik te maken van overheidsregelingen die er zijn om de kosten te drukken. Bepaalde zaken, zoals een gezonde lunch of een fietsenplan, kunnen worden afgetrokken van de belasting. En als je dan een vitaliteitsbeleid hebt, is het wel belangrijk dat je medewerkers dat weten. Volgens Van der Put is dat namelijk lang niet altijd het geval.

“Vervolgens moeten je activiteiten toegankelijk zijn voor alle medewerkers. Een collega vertelde me over een spinningklasje in een ziekenhuis. Dat werd gehouden op een tijdstip dat de artsen altijd stonden te opereren en er dus nooit heen konden. Je moet er als werkgever dus wel goed over nadenken hoe je ervoor zorgt dat iedereen van je aanbod gebruik kan maken.” 

Andere tips die Van der Put meegeeft zijn dat je de activiteiten laagdrempelig houdt en soms ook aanbiedt onder werktijd. “Je kunt nooit veertig uur geconcentreerd bezig zijn. Een wandeling tijdens het werk of één keer per week een uurtje sporten tijdens werktijd, komt de productiviteit uiteindelijk alleen maar ten goede. Als je hier als werkgever de voorwaarde voor schept, laat je ook zien dat je belang hecht aan mentale gezondheid en geef je de boodschap mee dat het bij jouw bedrijf om meer draait dan alleen werk.” 

Uiteindelijk moet je ervoor zorgen dat vitaliteit onderdeel wordt van je organisatie, stelt Van der Put. “Het komt helaas nog vaak voor dat leidinggevenden denken: ‘Oh ja, vitaliteit, daar moeten we ook nog wat mee. We doen een Vitaliteitsweek. Op maandag bieden we yoga, op dinsdag zetten we appels op tafel en op woensdag gaan we wandelen. Dan hebben we het weer gedaan.’ Nee, zo werkt het niet. Je moet er wel langdurig aandacht aan besteden. Dat hoeft echt niet elke week super uitgebreid, maar wel wat vaker dan één keer per jaar.”

Nederland middenmoter

Misschien nog leuk om te weten hoe Nederland ervoor staat ten opzichte van de andere landen waarin Vander Put onderzoek heeft gedaan naar het vitaliteitsaanbod? “Op eten en bewegen scoren we gemiddeld, maar waar wij heel goed op scoren zijn de ergonomische faciliteiten. In Scandinavische landen is er de meeste aandacht voor vitaliteit. Ik heb zelf een tijdje in Finland gestudeerd en daar kon je op universiteit voor 2 euro een warme, gezonde maaltijd krijgen. Daar krijg je in Nederland niet eens een broodje voor. In Zuid-Europese landen wordt weer minder aan vitaliteit op de werkvloer gedaan dan bij ons, maar daar is het wel weer gebruikelijk om lang buiten de deur te gaan lunchen. Nederland is een beetje een middenmoter”, is haar conclusie.