Integrale gezondheidsaanpak: ‘Verschillende aspecten versterken elkaar’

Om gezondheidsinterventies op de werkvloer te laten slagen, moeten die integraal worden aangepakt. Dat stellen RIVM-medewerkers Djoeke van Dale, programmacoördinator Kwaliteit van interventies, en Karin Proper, bijzonder hoogleraar op het gebied van arbeid en gezondheid. Maar wat is een integrale aanpak precies en hoe pas je die als werkgever toe?

Integrale gezondheidsaanpak:  ‘Verschillende aspecten versterken elkaar’

Die vragen beantwoorden RIVM-medewerkers Djoeke van Dale, programmacoördinator Kwaliteit van interventies, en Karin Proper, bijzonder hoogleraar op het gebied van arbeid en gezondheid. “Een integrale aanpak betekent dat je een mix van maatregelen aanbiedt”, zegt Van Dale. “We gaan daarbij uit van vier pijlers: voorlichting, advies en ondersteuning, fysieke en sociale omgeving, en wetgeving en maatregelen. Als je gedrag van mensen wil veranderen, moet je op al die pijlers iets doen. Het heeft weinig zin om alleen maar voorlichting aan te bieden. Meestal weet men best wat minder gezond is, maar lukt het niet goed om dat in gezonder gedrag om te zetten en dat ook nog vol te houden.”

Van Dale geeft een voorbeeld: “Stel dat je het aanbod in de bedrijfskantine verandert zonder een begeleidend traject eromheen, dan kan dat zelfs tegen je gaan werken. Dan krijg je gemopper van: ‘Waar is mijn kroket?’ Als je werknemers tegelijkertijd een cursus aanbiedt over gezonde voeding, informatie op de website van het bedrijf plaatst en het opneemt in het beleid en de arbeidsvoorwaarden, is het veel effectiever.”

Omgevingselement

“De verschillende aspecten versterken elkaar”, verduidelijkt Proper, die sinds mei een integrale aanpak van gezondheidsbevordering op de werkplek onderzoekt. “We bouwen voort op een succesvol voorbeeld uit Italië. We vertalen dat programma naar een Nederlandse context en onderzoeken daar vervolgens de effecten van.”

Wat je volgens Proper vooral nodig hebt, is een stimulerende omgeving. “Als je als enige werknemer in de bouw met een gezonde broodtrommel aankomt in de keet en de rest gaat naar de snackbar om de hoek, dan houd je dat niet vol. Uit onderzoek blijkt dat interventies in combinatie met een omgevingselement veel grotere effecten laten zien.” Proper benadrukt dat het bij omgeving gaat om zowel de sociale als de fysieke omgeving. “In het geval van beweging kun je bij sociale omgeving denken aan een collega die je stimuleert om van je werkplek te komen, een buddy. En bij fysieke omgeving kun je denken aan het aantrekkelijk maken van het trappenhuis of een mooie route die wordt uitgezet om te gaan lunchwandelen.”

“Een gezonde bedrijfskantine is ook ‘omgeving’”, voegt Van Dale toe. “Waar het op neerkomt, is dat de omgeving het makkelijk moet maken om gezond gedrag te vertonen. Zorg voor meer groen rondom je bedrijf. En als daar geen ruimte voor is, kun je een groene daktuin overwegen, waar mensen in de lunchpauze kunnen zitten.” Proper: “De omgeving is altijd aanwezig. Je wordt elke dag geconfronteerd met die groene daktuin of die gezonde kantine en dat maakt het makkelijker en vanzelfsprekender om die gezonde keuze te maken.”

Gezond gedrag stimuleren

Voor die aanpak in de fysieke omgeving is natuurlijk wel beleid nodig, zegt Van Dale. “Alleen iets aanbieden is niet genoeg. Als je ergens een beweegtuin plaatst, maar de mensen niet stimuleert daar heen te gaan, is de kans groot dat er niks mee gebeurt. Breng het aan de orde in personeelsgesprekken en maak de werknemer bekend met wat het is en hoe het werkt. Stimuleer gezond gedrag vanuit allerlei hoeken.”

Als voorbeeld van een goede integrale aanpak noemt Van Dale het programma ‘Jongeren op Gezond Gewicht’, waaraan 147 gemeenten in Nederland meedoen. Onder meer jeugdgezondheidszorg, scholen, wijken en supermarkten hebben zich aangesloten om kinderen en jongeren een gezondere leefomgeving te bieden. “Bij zo’n programma is goed leiderschap heel belangrijk, dus dat je goede mensen om je heen verzamelt. Het kost tijd om het op te zetten, maar het draait nu al tien jaar.”

Aansluiten bij behoeften

Van Dale en Proper wijzen erop dat een integrale aanpak bij bedrijven niet betekent dat je alle gezondheidsthema’s tegelijk hoeft aan te pakken. “Kijk eerst waar de doelgroepen behoefte aan hebben”, stelt Van Dale. “Wat vinden zij belangrijk? Waar zitten de pijnpunten? Daar kom je achter via interviews en vragenlijsten, maar je kunt daarvoor ook focusgroepen gebruiken. Door betrokkenen te interviewen, kom je meer te weten en van daaruit kun je verder werken.”

Ook Proper benadrukt het grote belang van een inventarisatie, omdat je daardoor een programma kunt aanbieden dat aansluit bij de behoeften, wensen en mogelijkheden van de doelgroep, de potentiële gebruikers van het programma. “Zonder deelname aan het programma, is er immers geen effect.” De rol van het management mag volgens beiden niet worden onderschat in het hele interventieverhaal. Proper: “Onze ervaring is dat leefstijlinterventies het beste werken als het management ze ondersteunt en opneemt in het beleid. Zij zorgen voor draagvlak, maken een plan en rollen dat dan uit naar de directe leidinggevenden in het middenmanagement. Die hebben uiteindelijk de meeste invloed op de werknemers binnen hun afdeling of unit. Zij kunnen het programma direct onder de aandacht brengen en vooral ook het goede voorbeeld geven.”

Ontwikkelen, implementeren en evalueren

Uit het aantal aanmeldingen voor het lopende onderzoek naar de integrale aanpak van gezondheidsbevordering op de werkplek concludeert Proper dat er best veel bedrijven openstaan voor gezondheidsinterventies. Niet alleen grote bedrijven, maar ook mkb’ers, afkomstig uit verschillende sectoren. “We hebben een groot bouwbedrijf, maar ook een kleiner schoonmaakbedrijf en organisaties met kantoormedewerkers, dus het is wisselend. Helaas hebben twee bedrijven die aanvankelijk enthousiast waren afgezegd vanwege corona, omdat ze nu even andere prioriteiten hebben.”

Propers onderzoek, waarvoor een promovendus is aangesteld, gaat nog zeker vier jaar duren. “Die tijd hebben we ook wel nodig, want meestal rekenen we een jaar voor de ontwikkeling van een interventieaanpak. Daarna moet je die nog implementeren bij bedrijven en na een half jaar of jaar kun je pas gaan evalueren. Is het gedrag van de werknemers veranderd en wat is het uiteindelijke effect op gezondheid en duurzame inzetbaarheid?”

Van Dale: “Je moet ook goed kijken hoe het programma heeft gedraaid. Zijn alle onderdelen wel uitgevoerd? Welke onderdelen waarderen werknemers wel en welke niet? Wat moeten we aanpassen?” Proper beaamt de relevantie hiervan en geeft aan dat in het onderzoek ook zeker gekeken wordt naar het implementatieproces. “Door het proces goed te volgen, leer je waar het goed of minder goed ging, kun je het programma verbeteren en kun je bedrijven meegeven waar ze op moeten letten als ze met een bepaalde interventie starten.”

Catalogus

Tijdens het onderzoek wordt met behulp van de deelnemende bedrijven een catalogus voor werkgevers samengesteld, waarin verschillende interventiethema’s en -strategieën worden beschreven. Als de catalogus na eventuele verbeteringen en evaluaties effectief is, zal die in ieder geval worden aangeboden aan het Loketgezondleven.nl van het RIVM, vertelt Proper. Dat zorgt er dan weer voor dat de catalogus bij bedrijven terechtkomt.

Van Dale: “Wij hebben bij het Loketgezondleven.nl een database waarin alle beoordeelde interventies zijn gerangschikt van sterk bewijs naar minder sterk bewijs. We hebben relatief weinig programma’s die gericht zijn op werknemers, dus de catalogus is zeer welkom.” Werkgevers die gebruikmaken van de catalogus kunnen kiezen of ze aan roken, voeding, mentale gezondheid of iets anders willen werken. Dat bepalen ze op basis van de behoeften en mogelijke problematiek binnen hun bedrijf. “Ze kiezen dus zelf de thema’s”, zegt Proper. “Maar wij zullen in de catalogus wel benadrukken dat het beter is om met een combinatie van maatregelen op verschillende niveaus aan de slag te gaan. Om integraal te werken dus.”